Vervoeging van intrigeren

Onbepaalde wijs (infinitief): intrigeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik intrigeer
    • jij intrigeert
    • hij/zij/het intrigeert
    • wij intrigeren
    • jullie intrigeren
    • zij intrigeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik intrigeerde
    • jij intrigeerde
    • hij/zij/het intrigeerde
    • wij intrigeerden
    • jullie intrigeerden
    • zij intrigeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïntrigeerd
    • jij hebt geïntrigeerd
    • hij/zij/het heeft geïntrigeerd
    • wij hebben geïntrigeerd
    • jullie hebben geïntrigeerd
    • zij hebben geïntrigeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïntrigeerd
    • jij had geïntrigeerd
    • hij/zij/het had geïntrigeerd
    • wij hadden geïntrigeerd
    • jullie hadden geïntrigeerd
    • zij hadden geïntrigeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal intrigeren
    • jij zult intrigeren
    • hij/zij/het zal intrigeren
    • wij zullen intrigeren
    • jullie zullen intrigeren
    • zij zullen intrigeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïntrigeerd hebben
    • jij zult geïntrigeerd hebben
    • hij/zij/het zal geïntrigeerd hebben
    • wij zullen geïntrigeerd hebben
    • jullie zullen geïntrigeerd hebben
    • zij zullen geïntrigeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou intrigeren
    • jij zou intrigeren
    • hij/zij/het zou intrigeren
    • wij zouden intrigeren
    • jullie zouden intrigeren
    • zij zouden intrigeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïntrigeerd
    • jij zou hebben geïntrigeerd
    • hij/zij/het zou hebben geïntrigeerd
    • wij zouden hebben geïntrigeerd
    • jullie zouden hebben geïntrigeerd
    • zij zouden hebben geïntrigeerd
  • Imperatief

    • jij intrigeer
    • jullie intrigeert