Vervoeging van invoegen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik voeg in
    • jij voegt in
    • hij/zij/het voegt in
    • wij voegen in
    • jullie voegen in
    • zij voegen in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voegde in
    • jij voegde in
    • hij/zij/het voegde in
    • wij voegden in
    • jullie voegden in
    • zij voegden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingevoegd
    • jij hebt ingevoegd
    • hij/zij/het heeft ingevoegd
    • wij hebben ingevoegd
    • jullie hebben ingevoegd
    • zij hebben ingevoegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingevoegd
    • jij had ingevoegd
    • hij/zij/het had ingevoegd
    • wij hadden ingevoegd
    • jullie hadden ingevoegd
    • zij hadden ingevoegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal invoegen
    • jij zult invoegen
    • hij/zij/het zal invoegen
    • wij zullen invoegen
    • jullie zullen invoegen
    • zij zullen invoegen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingevoegd hebben
    • jij zult ingevoegd hebben
    • hij/zij/het zal ingevoegd hebben
    • wij zullen ingevoegd hebben
    • jullie zullen ingevoegd hebben
    • zij zullen ingevoegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou invoegen
    • jij zou invoegen
    • hij/zij/het zou invoegen
    • wij zouden invoegen
    • jullie zouden invoegen
    • zij zouden invoegen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingevoegd
    • jij zou hebben ingevoegd
    • hij/zij/het zou hebben ingevoegd
    • wij zouden hebben ingevoegd
    • jullie zouden hebben ingevoegd
    • zij zouden hebben ingevoegd
  • Imperatief

    • jij voeg in
    • jullie voegt in

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van invoegen