Vervoeging van kalmeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kalmeer
    • jij kalmeert
    • hij/zij/het kalmeert
    • wij kalmeren
    • jullie kalmeren
    • zij kalmeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kalmeerde
    • jij kalmeerde
    • hij/zij/het kalmeerde
    • wij kalmeerden
    • jullie kalmeerden
    • zij kalmeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekalmeerd
    • jij hebt gekalmeerd
    • hij/zij/het heeft gekalmeerd
    • wij hebben gekalmeerd
    • jullie hebben gekalmeerd
    • zij hebben gekalmeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekalmeerd
    • jij had gekalmeerd
    • hij/zij/het had gekalmeerd
    • wij hadden gekalmeerd
    • jullie hadden gekalmeerd
    • zij hadden gekalmeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kalmeren
    • jij zult kalmeren
    • hij/zij/het zal kalmeren
    • wij zullen kalmeren
    • jullie zullen kalmeren
    • zij zullen kalmeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekalmeerd hebben
    • jij zult gekalmeerd hebben
    • hij/zij/het zal gekalmeerd hebben
    • wij zullen gekalmeerd hebben
    • jullie zullen gekalmeerd hebben
    • zij zullen gekalmeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kalmeren
    • jij zou kalmeren
    • hij/zij/het zou kalmeren
    • wij zouden kalmeren
    • jullie zouden kalmeren
    • zij zouden kalmeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekalmeerd
    • jij zou hebben gekalmeerd
    • hij/zij/het zou hebben gekalmeerd
    • wij zouden hebben gekalmeerd
    • jullie zouden hebben gekalmeerd
    • zij zouden hebben gekalmeerd
  • Imperatief

    • jij kalmeer
    • jullie kalmeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kalmeren