Vervoeging van kandideren

Onbepaalde wijs (infinitief): kandideren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kandideer
    • jij kandideert
    • hij/zij/het kandideert
    • wij kandideren
    • jullie kandideren
    • zij kandideren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kandideerde
    • jij kandideerde
    • hij/zij/het kandideerde
    • wij kandideerden
    • jullie kandideerden
    • zij kandideerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekandideerd
    • jij hebt gekandideerd
    • hij/zij/het heeft gekandideerd
    • wij hebben gekandideerd
    • jullie hebben gekandideerd
    • zij hebben gekandideerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekandideerd
    • jij had gekandideerd
    • hij/zij/het had gekandideerd
    • wij hadden gekandideerd
    • jullie hadden gekandideerd
    • zij hadden gekandideerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kandideren
    • jij zult kandideren
    • hij/zij/het zal kandideren
    • wij zullen kandideren
    • jullie zullen kandideren
    • zij zullen kandideren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekandideerd hebben
    • jij zult gekandideerd hebben
    • hij/zij/het zal gekandideerd hebben
    • wij zullen gekandideerd hebben
    • jullie zullen gekandideerd hebben
    • zij zullen gekandideerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kandideren
    • jij zou kandideren
    • hij/zij/het zou kandideren
    • wij zouden kandideren
    • jullie zouden kandideren
    • zij zouden kandideren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekandideerd
    • jij zou hebben gekandideerd
    • hij/zij/het zou hebben gekandideerd
    • wij zouden hebben gekandideerd
    • jullie zouden hebben gekandideerd
    • zij zouden hebben gekandideerd
  • Imperatief

    • jij kandideer
    • jullie kandideert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kandideren