Vervoeging van kartonneren

Onbepaalde wijs (infinitief): kartonneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kartonneer
    • jij kartonneert
    • hij/zij/het kartonneert
    • wij kartonneren
    • jullie kartonneren
    • zij kartonneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kartonneerde
    • jij kartonneerde
    • hij/zij/het kartonneerde
    • wij kartonneerden
    • jullie kartonneerden
    • zij kartonneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekartonneerd
    • jij hebt gekartonneerd
    • hij/zij/het heeft gekartonneerd
    • wij hebben gekartonneerd
    • jullie hebben gekartonneerd
    • zij hebben gekartonneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekartonneerd
    • jij had gekartonneerd
    • hij/zij/het had gekartonneerd
    • wij hadden gekartonneerd
    • jullie hadden gekartonneerd
    • zij hadden gekartonneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kartonneren
    • jij zult kartonneren
    • hij/zij/het zal kartonneren
    • wij zullen kartonneren
    • jullie zullen kartonneren
    • zij zullen kartonneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekartonneerd hebben
    • jij zult gekartonneerd hebben
    • hij/zij/het zal gekartonneerd hebben
    • wij zullen gekartonneerd hebben
    • jullie zullen gekartonneerd hebben
    • zij zullen gekartonneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kartonneren
    • jij zou kartonneren
    • hij/zij/het zou kartonneren
    • wij zouden kartonneren
    • jullie zouden kartonneren
    • zij zouden kartonneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekartonneerd
    • jij zou hebben gekartonneerd
    • hij/zij/het zou hebben gekartonneerd
    • wij zouden hebben gekartonneerd
    • jullie zouden hebben gekartonneerd
    • zij zouden hebben gekartonneerd
  • Imperatief

    • jij kartonneer
    • jullie kartonneert