Vervoeging van klemrijden

Onbepaalde wijs (infinitief): klemrijden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik rijd klem
    • jij rijdt klem
    • hij/zij/het rijdt klem
    • wij rijden klem
    • jullie rijden klem
    • zij rijden klem
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik reed klem
    • jij reed klem
    • hij/zij/het reed klem
    • wij reden klem
    • jullie reden klem
    • zij reden klem
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb klemgereden
    • jij hebt klemgereden
    • hij/zij/het heeft klemgereden
    • wij hebben klemgereden
    • jullie hebben klemgereden
    • zij hebben klemgereden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had klemgereden
    • jij had klemgereden
    • hij/zij/het had klemgereden
    • wij hadden klemgereden
    • jullie hadden klemgereden
    • zij hadden klemgereden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal klemrijden
    • jij zult klemrijden
    • hij/zij/het zal klemrijden
    • wij zullen klemrijden
    • jullie zullen klemrijden
    • zij zullen klemrijden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal klemgereden hebben
    • jij zult klemgereden hebben
    • hij/zij/het zal klemgereden hebben
    • wij zullen klemgereden hebben
    • jullie zullen klemgereden hebben
    • zij zullen klemgereden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou klemrijden
    • jij zou klemrijden
    • hij/zij/het zou klemrijden
    • wij zouden klemrijden
    • jullie zouden klemrijden
    • zij zouden klemrijden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben klemgereden
    • jij zou hebben klemgereden
    • hij/zij/het zou hebben klemgereden
    • wij zouden hebben klemgereden
    • jullie zouden hebben klemgereden
    • zij zouden hebben klemgereden
  • Imperatief

    • jij rijd klem
    • jullie rijdt klem