Vervoeging van koffiedrinken

Onbepaalde wijs (infinitief): koffiedrinken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik drink koffie
    • jij drinkt koffie
    • hij/zij/het drinkt koffie
    • wij drinken koffie
    • jullie drinken koffie
    • zij drinken koffie
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dronk koffie
    • jij dronk koffie
    • hij/zij/het dronk koffie
    • wij dronken koffie
    • jullie dronken koffie
    • zij dronken koffie
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb koffiegedronken
    • jij hebt koffiegedronken
    • hij/zij/het heeft koffiegedronken
    • wij hebben koffiegedronken
    • jullie hebben koffiegedronken
    • zij hebben koffiegedronken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had koffiegedronken
    • jij had koffiegedronken
    • hij/zij/het had koffiegedronken
    • wij hadden koffiegedronken
    • jullie hadden koffiegedronken
    • zij hadden koffiegedronken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal koffiedrinken
    • jij zult koffiedrinken
    • hij/zij/het zal koffiedrinken
    • wij zullen koffiedrinken
    • jullie zullen koffiedrinken
    • zij zullen koffiedrinken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal koffiegedronken hebben
    • jij zult koffiegedronken hebben
    • hij/zij/het zal koffiegedronken hebben
    • wij zullen koffiegedronken hebben
    • jullie zullen koffiegedronken hebben
    • zij zullen koffiegedronken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou koffiedrinken
    • jij zou koffiedrinken
    • hij/zij/het zou koffiedrinken
    • wij zouden koffiedrinken
    • jullie zouden koffiedrinken
    • zij zouden koffiedrinken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben koffiegedronken
    • jij zou hebben koffiegedronken
    • hij/zij/het zou hebben koffiegedronken
    • wij zouden hebben koffiegedronken
    • jullie zouden hebben koffiegedronken
    • zij zouden hebben koffiegedronken
  • Imperatief

    • jij drink koffie
    • jullie drinkt koffie