Vervoeging van kwinkeleren

Onbepaalde wijs (infinitief): kwinkeleren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kwinkeleer
    • jij kwinkeleert
    • hij/zij/het kwinkeleert
    • wij kwinkeleren
    • jullie kwinkeleren
    • zij kwinkeleren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kwinkeleerde
    • jij kwinkeleerde
    • hij/zij/het kwinkeleerde
    • wij kwinkeleerden
    • jullie kwinkeleerden
    • zij kwinkeleerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekwinkeleerd
    • jij hebt gekwinkeleerd
    • hij/zij/het heeft gekwinkeleerd
    • wij hebben gekwinkeleerd
    • jullie hebben gekwinkeleerd
    • zij hebben gekwinkeleerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekwinkeleerd
    • jij had gekwinkeleerd
    • hij/zij/het had gekwinkeleerd
    • wij hadden gekwinkeleerd
    • jullie hadden gekwinkeleerd
    • zij hadden gekwinkeleerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kwinkeleren
    • jij zult kwinkeleren
    • hij/zij/het zal kwinkeleren
    • wij zullen kwinkeleren
    • jullie zullen kwinkeleren
    • zij zullen kwinkeleren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekwinkeleerd hebben
    • jij zult gekwinkeleerd hebben
    • hij/zij/het zal gekwinkeleerd hebben
    • wij zullen gekwinkeleerd hebben
    • jullie zullen gekwinkeleerd hebben
    • zij zullen gekwinkeleerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kwinkeleren
    • jij zou kwinkeleren
    • hij/zij/het zou kwinkeleren
    • wij zouden kwinkeleren
    • jullie zouden kwinkeleren
    • zij zouden kwinkeleren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekwinkeleerd
    • jij zou hebben gekwinkeleerd
    • hij/zij/het zou hebben gekwinkeleerd
    • wij zouden hebben gekwinkeleerd
    • jullie zouden hebben gekwinkeleerd
    • zij zouden hebben gekwinkeleerd
  • Imperatief

    • jij kwinkeleer
    • jullie kwinkeleert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kwinkeleren