Vervoeging van labelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik label
    • jij labelt
    • hij/zij/het labelt
    • wij labelen
    • jullie labelen
    • zij labelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik labelde
    • jij labelde
    • hij/zij/het labelde
    • wij labelden
    • jullie labelden
    • zij labelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelabeld
    • jij hebt gelabeld
    • hij/zij/het heeft gelabeld
    • wij hebben gelabeld
    • jullie hebben gelabeld
    • zij hebben gelabeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelabeld
    • jij had gelabeld
    • hij/zij/het had gelabeld
    • wij hadden gelabeld
    • jullie hadden gelabeld
    • zij hadden gelabeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal labelen
    • jij zult labelen
    • hij/zij/het zal labelen
    • wij zullen labelen
    • jullie zullen labelen
    • zij zullen labelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelabeld hebben
    • jij zult gelabeld hebben
    • hij/zij/het zal gelabeld hebben
    • wij zullen gelabeld hebben
    • jullie zullen gelabeld hebben
    • zij zullen gelabeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou labelen
    • jij zou labelen
    • hij/zij/het zou labelen
    • wij zouden labelen
    • jullie zouden labelen
    • zij zouden labelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelabeld
    • jij zou hebben gelabeld
    • hij/zij/het zou hebben gelabeld
    • wij zouden hebben gelabeld
    • jullie zouden hebben gelabeld
    • zij zouden hebben gelabeld
  • Imperatief

    • jij label
    • jullie labelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van labelen