Vervoeging van legen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leeg
    • jij leegt
    • hij/zij/het leegt
    • wij legen
    • jullie legen
    • zij legen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik leegde
    • jij leegde
    • hij/zij/het leegde
    • wij leegden
    • jullie leegden
    • zij leegden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geleegd
    • jij hebt geleegd
    • hij/zij/het heeft geleegd
    • wij hebben geleegd
    • jullie hebben geleegd
    • zij hebben geleegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geleegd
    • jij had geleegd
    • hij/zij/het had geleegd
    • wij hadden geleegd
    • jullie hadden geleegd
    • zij hadden geleegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal legen
    • jij zult legen
    • hij/zij/het zal legen
    • wij zullen legen
    • jullie zullen legen
    • zij zullen legen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geleegd hebben
    • jij zult geleegd hebben
    • hij/zij/het zal geleegd hebben
    • wij zullen geleegd hebben
    • jullie zullen geleegd hebben
    • zij zullen geleegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou legen
    • jij zou legen
    • hij/zij/het zou legen
    • wij zouden legen
    • jullie zouden legen
    • zij zouden legen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geleegd
    • jij zou hebben geleegd
    • hij/zij/het zou hebben geleegd
    • wij zouden hebben geleegd
    • jullie zouden hebben geleegd
    • zij zouden hebben geleegd
  • Imperatief

    • jij leeg
    • jullie leegt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van legen