Vervoeging van legeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leger
    • jij legert
    • hij/zij/het legert
    • wij legeren
    • jullie legeren
    • zij legeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik legerde
    • jij legerde
    • hij/zij/het legerde
    • wij legerden
    • jullie legerden
    • zij legerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelegerd
    • jij hebt gelegerd
    • hij/zij/het heeft gelegerd
    • wij hebben gelegerd
    • jullie hebben gelegerd
    • zij hebben gelegerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelegerd
    • jij had gelegerd
    • hij/zij/het had gelegerd
    • wij hadden gelegerd
    • jullie hadden gelegerd
    • zij hadden gelegerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal legeren
    • jij zult legeren
    • hij/zij/het zal legeren
    • wij zullen legeren
    • jullie zullen legeren
    • zij zullen legeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelegerd hebben
    • jij zult gelegerd hebben
    • hij/zij/het zal gelegerd hebben
    • wij zullen gelegerd hebben
    • jullie zullen gelegerd hebben
    • zij zullen gelegerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou legeren
    • jij zou legeren
    • hij/zij/het zou legeren
    • wij zouden legeren
    • jullie zouden legeren
    • zij zouden legeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelegerd
    • jij zou hebben gelegerd
    • hij/zij/het zou hebben gelegerd
    • wij zouden hebben gelegerd
    • jullie zouden hebben gelegerd
    • zij zouden hebben gelegerd
  • Imperatief

    • jij leger
    • jullie legert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van legeren