Vervoeging van magnetiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): magnetiseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik magnetiseer
    • jij magnetiseert
    • hij/zij/het magnetiseert
    • wij magnetiseren
    • jullie magnetiseren
    • zij magnetiseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik magnetiseerde
    • jij magnetiseerde
    • hij/zij/het magnetiseerde
    • wij magnetiseerden
    • jullie magnetiseerden
    • zij magnetiseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemagnetiseerd
    • jij hebt gemagnetiseerd
    • hij/zij/het heeft gemagnetiseerd
    • wij hebben gemagnetiseerd
    • jullie hebben gemagnetiseerd
    • zij hebben gemagnetiseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemagnetiseerd
    • jij had gemagnetiseerd
    • hij/zij/het had gemagnetiseerd
    • wij hadden gemagnetiseerd
    • jullie hadden gemagnetiseerd
    • zij hadden gemagnetiseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal magnetiseren
    • jij zult magnetiseren
    • hij/zij/het zal magnetiseren
    • wij zullen magnetiseren
    • jullie zullen magnetiseren
    • zij zullen magnetiseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemagnetiseerd hebben
    • jij zult gemagnetiseerd hebben
    • hij/zij/het zal gemagnetiseerd hebben
    • wij zullen gemagnetiseerd hebben
    • jullie zullen gemagnetiseerd hebben
    • zij zullen gemagnetiseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou magnetiseren
    • jij zou magnetiseren
    • hij/zij/het zou magnetiseren
    • wij zouden magnetiseren
    • jullie zouden magnetiseren
    • zij zouden magnetiseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemagnetiseerd
    • jij zou hebben gemagnetiseerd
    • hij/zij/het zou hebben gemagnetiseerd
    • wij zouden hebben gemagnetiseerd
    • jullie zouden hebben gemagnetiseerd
    • zij zouden hebben gemagnetiseerd
  • Imperatief

    • jij magnetiseer
    • jullie magnetiseert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van magnetiseren