Vervoeging van markten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik markt
    • jij markt
    • hij/zij/het markt
    • wij markten
    • jullie markten
    • zij markten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik marktte
    • jij marktte
    • hij/zij/het marktte
    • wij marktten
    • jullie marktten
    • zij marktten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemarkt
    • jij hebt gemarkt
    • hij/zij/het heeft gemarkt
    • wij hebben gemarkt
    • jullie hebben gemarkt
    • zij hebben gemarkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemarkt
    • jij had gemarkt
    • hij/zij/het had gemarkt
    • wij hadden gemarkt
    • jullie hadden gemarkt
    • zij hadden gemarkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal markten
    • jij zult markten
    • hij/zij/het zal markten
    • wij zullen markten
    • jullie zullen markten
    • zij zullen markten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemarkt hebben
    • jij zult gemarkt hebben
    • hij/zij/het zal gemarkt hebben
    • wij zullen gemarkt hebben
    • jullie zullen gemarkt hebben
    • zij zullen gemarkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou markten
    • jij zou markten
    • hij/zij/het zou markten
    • wij zouden markten
    • jullie zouden markten
    • zij zouden markten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemarkt
    • jij zou hebben gemarkt
    • hij/zij/het zou hebben gemarkt
    • wij zouden hebben gemarkt
    • jullie zouden hebben gemarkt
    • zij zouden hebben gemarkt
  • Imperatief

    • jij markt
    • jullie markt