Vervoeging van meebakken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bak mee
    • jij bakt mee
    • hij/zij/het bakt mee
    • wij bakken mee
    • jullie bakken mee
    • zij bakken mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bakte mee
    • jij bakte mee
    • hij/zij/het bakte mee
    • wij bakten mee
    • jullie bakten mee
    • zij bakten mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegebakken
    • jij hebt meegebakken
    • hij/zij/het heeft meegebakken
    • wij hebben meegebakken
    • jullie hebben meegebakken
    • zij hebben meegebakken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegebakken
    • jij had meegebakken
    • hij/zij/het had meegebakken
    • wij hadden meegebakken
    • jullie hadden meegebakken
    • zij hadden meegebakken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meebakken
    • jij zult meebakken
    • hij/zij/het zal meebakken
    • wij zullen meebakken
    • jullie zullen meebakken
    • zij zullen meebakken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegebakken hebben
    • jij zult meegebakken hebben
    • hij/zij/het zal meegebakken hebben
    • wij zullen meegebakken hebben
    • jullie zullen meegebakken hebben
    • zij zullen meegebakken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meebakken
    • jij zou meebakken
    • hij/zij/het zou meebakken
    • wij zouden meebakken
    • jullie zouden meebakken
    • zij zouden meebakken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegebakken
    • jij zou hebben meegebakken
    • hij/zij/het zou hebben meegebakken
    • wij zouden hebben meegebakken
    • jullie zouden hebben meegebakken
    • zij zouden hebben meegebakken
  • Imperatief

    • jij bak mee
    • jullie bakt mee