Vervoeging van meebetalen

Onbepaalde wijs (infinitief): meebetalen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik betaal mee
    • jij betaalt mee
    • hij/zij/het betaalt mee
    • wij betalen mee
    • jullie betalen mee
    • zij betalen mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik betaalde mee
    • jij betaalde mee
    • hij/zij/het betaalde mee
    • wij betaalden mee
    • jullie betaalden mee
    • zij betaalden mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegebetaald
    • jij hebt meegebetaald
    • hij/zij/het heeft meegebetaald
    • wij hebben meegebetaald
    • jullie hebben meegebetaald
    • zij hebben meegebetaald
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegebetaald
    • jij had meegebetaald
    • hij/zij/het had meegebetaald
    • wij hadden meegebetaald
    • jullie hadden meegebetaald
    • zij hadden meegebetaald
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meebetalen
    • jij zult meebetalen
    • hij/zij/het zal meebetalen
    • wij zullen meebetalen
    • jullie zullen meebetalen
    • zij zullen meebetalen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegebetaald hebben
    • jij zult meegebetaald hebben
    • hij/zij/het zal meegebetaald hebben
    • wij zullen meegebetaald hebben
    • jullie zullen meegebetaald hebben
    • zij zullen meegebetaald hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meebetalen
    • jij zou meebetalen
    • hij/zij/het zou meebetalen
    • wij zouden meebetalen
    • jullie zouden meebetalen
    • zij zouden meebetalen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegebetaald
    • jij zou hebben meegebetaald
    • hij/zij/het zou hebben meegebetaald
    • wij zouden hebben meegebetaald
    • jullie zouden hebben meegebetaald
    • zij zouden hebben meegebetaald
  • Imperatief

    • jij betaal mee
    • jullie betaalt mee

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van meebetalen