Vervoeging van meeklinken

Onbepaalde wijs (infinitief): meeklinken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik klink mee
    • jij klinkt mee
    • hij/zij/het klinkt mee
    • wij klinken mee
    • jullie klinken mee
    • zij klinken mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik klonk mee
    • jij klonk mee
    • hij/zij/het klonk mee
    • wij klonken mee
    • jullie klonken mee
    • zij klonken mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegeklonken
    • jij hebt meegeklonken
    • hij/zij/het heeft meegeklonken
    • wij hebben meegeklonken
    • jullie hebben meegeklonken
    • zij hebben meegeklonken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegeklonken
    • jij had meegeklonken
    • hij/zij/het had meegeklonken
    • wij hadden meegeklonken
    • jullie hadden meegeklonken
    • zij hadden meegeklonken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meeklinken
    • jij zult meeklinken
    • hij/zij/het zal meeklinken
    • wij zullen meeklinken
    • jullie zullen meeklinken
    • zij zullen meeklinken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegeklonken hebben
    • jij zult meegeklonken hebben
    • hij/zij/het zal meegeklonken hebben
    • wij zullen meegeklonken hebben
    • jullie zullen meegeklonken hebben
    • zij zullen meegeklonken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meeklinken
    • jij zou meeklinken
    • hij/zij/het zou meeklinken
    • wij zouden meeklinken
    • jullie zouden meeklinken
    • zij zouden meeklinken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegeklonken
    • jij zou hebben meegeklonken
    • hij/zij/het zou hebben meegeklonken
    • wij zouden hebben meegeklonken
    • jullie zouden hebben meegeklonken
    • zij zouden hebben meegeklonken
  • Imperatief

    • jij klink mee
    • jullie klinkt mee