Vervoeging van meeleven

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leef mee
    • jij leeft mee
    • hij/zij/het leeft mee
    • wij leven mee
    • jullie leven mee
    • zij leven mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik leefde mee
    • jij leefde mee
    • hij/zij/het leefde mee
    • wij leefden mee
    • jullie leefden mee
    • zij leefden mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegeleefd
    • jij hebt meegeleefd
    • hij/zij/het heeft meegeleefd
    • wij hebben meegeleefd
    • jullie hebben meegeleefd
    • zij hebben meegeleefd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegeleefd
    • jij had meegeleefd
    • hij/zij/het had meegeleefd
    • wij hadden meegeleefd
    • jullie hadden meegeleefd
    • zij hadden meegeleefd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meeleven
    • jij zult meeleven
    • hij/zij/het zal meeleven
    • wij zullen meeleven
    • jullie zullen meeleven
    • zij zullen meeleven
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegeleefd hebben
    • jij zult meegeleefd hebben
    • hij/zij/het zal meegeleefd hebben
    • wij zullen meegeleefd hebben
    • jullie zullen meegeleefd hebben
    • zij zullen meegeleefd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meeleven
    • jij zou meeleven
    • hij/zij/het zou meeleven
    • wij zouden meeleven
    • jullie zouden meeleven
    • zij zouden meeleven
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegeleefd
    • jij zou hebben meegeleefd
    • hij/zij/het zou hebben meegeleefd
    • wij zouden hebben meegeleefd
    • jullie zouden hebben meegeleefd
    • zij zouden hebben meegeleefd
  • Imperatief

    • jij leef mee
    • jullie leeft mee