Vervoeging van meelijden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik lijd mee
    • jij lijdt mee
    • hij/zij/het lijdt mee
    • wij lijden mee
    • jullie lijden mee
    • zij lijden mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik leed mee
    • jij leed mee
    • hij/zij/het leed mee
    • wij leden mee
    • jullie leden mee
    • zij leden mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegeleden
    • jij hebt meegeleden
    • hij/zij/het heeft meegeleden
    • wij hebben meegeleden
    • jullie hebben meegeleden
    • zij hebben meegeleden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegeleden
    • jij had meegeleden
    • hij/zij/het had meegeleden
    • wij hadden meegeleden
    • jullie hadden meegeleden
    • zij hadden meegeleden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meelijden
    • jij zult meelijden
    • hij/zij/het zal meelijden
    • wij zullen meelijden
    • jullie zullen meelijden
    • zij zullen meelijden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegeleden hebben
    • jij zult meegeleden hebben
    • hij/zij/het zal meegeleden hebben
    • wij zullen meegeleden hebben
    • jullie zullen meegeleden hebben
    • zij zullen meegeleden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meelijden
    • jij zou meelijden
    • hij/zij/het zou meelijden
    • wij zouden meelijden
    • jullie zouden meelijden
    • zij zouden meelijden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegeleden
    • jij zou hebben meegeleden
    • hij/zij/het zou hebben meegeleden
    • wij zouden hebben meegeleden
    • jullie zouden hebben meegeleden
    • zij zouden hebben meegeleden
  • Imperatief

    • jij lijd mee
    • jullie lijdt mee