Vervoeging van meeprofiteren

Onbepaalde wijs (infinitief): meeprofiteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik profiteer mee
    • jij profiteert mee
    • hij/zij/het profiteert mee
    • wij profiteren mee
    • jullie profiteren mee
    • zij profiteren mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik profiteerde mee
    • jij profiteerde mee
    • hij/zij/het profiteerde mee
    • wij profiteerden mee
    • jullie profiteerden mee
    • zij profiteerden mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegeprofiteerd
    • jij hebt meegeprofiteerd
    • hij/zij/het heeft meegeprofiteerd
    • wij hebben meegeprofiteerd
    • jullie hebben meegeprofiteerd
    • zij hebben meegeprofiteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegeprofiteerd
    • jij had meegeprofiteerd
    • hij/zij/het had meegeprofiteerd
    • wij hadden meegeprofiteerd
    • jullie hadden meegeprofiteerd
    • zij hadden meegeprofiteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meeprofiteren
    • jij zult meeprofiteren
    • hij/zij/het zal meeprofiteren
    • wij zullen meeprofiteren
    • jullie zullen meeprofiteren
    • zij zullen meeprofiteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegeprofiteerd hebben
    • jij zult meegeprofiteerd hebben
    • hij/zij/het zal meegeprofiteerd hebben
    • wij zullen meegeprofiteerd hebben
    • jullie zullen meegeprofiteerd hebben
    • zij zullen meegeprofiteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meeprofiteren
    • jij zou meeprofiteren
    • hij/zij/het zou meeprofiteren
    • wij zouden meeprofiteren
    • jullie zouden meeprofiteren
    • zij zouden meeprofiteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegeprofiteerd
    • jij zou hebben meegeprofiteerd
    • hij/zij/het zou hebben meegeprofiteerd
    • wij zouden hebben meegeprofiteerd
    • jullie zouden hebben meegeprofiteerd
    • zij zouden hebben meegeprofiteerd
  • Imperatief

    • jij profiteer mee
    • jullie profiteert mee