Vervoeging van meestemmen

Onbepaalde wijs (infinitief): meestemmen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stem mee
    • jij stemt mee
    • hij/zij/het stemt mee
    • wij stemmen mee
    • jullie stemmen mee
    • zij stemmen mee
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stemde mee
    • jij stemde mee
    • hij/zij/het stemde mee
    • wij stemden mee
    • jullie stemden mee
    • zij stemden mee
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb meegestemd
    • jij hebt meegestemd
    • hij/zij/het heeft meegestemd
    • wij hebben meegestemd
    • jullie hebben meegestemd
    • zij hebben meegestemd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had meegestemd
    • jij had meegestemd
    • hij/zij/het had meegestemd
    • wij hadden meegestemd
    • jullie hadden meegestemd
    • zij hadden meegestemd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal meestemmen
    • jij zult meestemmen
    • hij/zij/het zal meestemmen
    • wij zullen meestemmen
    • jullie zullen meestemmen
    • zij zullen meestemmen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal meegestemd hebben
    • jij zult meegestemd hebben
    • hij/zij/het zal meegestemd hebben
    • wij zullen meegestemd hebben
    • jullie zullen meegestemd hebben
    • zij zullen meegestemd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou meestemmen
    • jij zou meestemmen
    • hij/zij/het zou meestemmen
    • wij zouden meestemmen
    • jullie zouden meestemmen
    • zij zouden meestemmen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben meegestemd
    • jij zou hebben meegestemd
    • hij/zij/het zou hebben meegestemd
    • wij zouden hebben meegestemd
    • jullie zouden hebben meegestemd
    • zij zouden hebben meegestemd
  • Imperatief

    • jij stem mee
    • jullie stemt mee