Vervoeging van mobiliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): mobiliseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik mobiliseer
    • jij mobiliseert
    • hij/zij/het mobiliseert
    • wij mobiliseren
    • jullie mobiliseren
    • zij mobiliseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik mobiliseerde
    • jij mobiliseerde
    • hij/zij/het mobiliseerde
    • wij mobiliseerden
    • jullie mobiliseerden
    • zij mobiliseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemobiliseerd
    • jij hebt gemobiliseerd
    • hij/zij/het heeft gemobiliseerd
    • wij hebben gemobiliseerd
    • jullie hebben gemobiliseerd
    • zij hebben gemobiliseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemobiliseerd
    • jij had gemobiliseerd
    • hij/zij/het had gemobiliseerd
    • wij hadden gemobiliseerd
    • jullie hadden gemobiliseerd
    • zij hadden gemobiliseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal mobiliseren
    • jij zult mobiliseren
    • hij/zij/het zal mobiliseren
    • wij zullen mobiliseren
    • jullie zullen mobiliseren
    • zij zullen mobiliseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemobiliseerd hebben
    • jij zult gemobiliseerd hebben
    • hij/zij/het zal gemobiliseerd hebben
    • wij zullen gemobiliseerd hebben
    • jullie zullen gemobiliseerd hebben
    • zij zullen gemobiliseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou mobiliseren
    • jij zou mobiliseren
    • hij/zij/het zou mobiliseren
    • wij zouden mobiliseren
    • jullie zouden mobiliseren
    • zij zouden mobiliseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemobiliseerd
    • jij zou hebben gemobiliseerd
    • hij/zij/het zou hebben gemobiliseerd
    • wij zouden hebben gemobiliseerd
    • jullie zouden hebben gemobiliseerd
    • zij zouden hebben gemobiliseerd
  • Imperatief

    • jij mobiliseer
    • jullie mobiliseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van mobiliseren