Vervoeging van mompelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik mompel
    • jij mompelt
    • hij/zij/het mompelt
    • wij mompelen
    • jullie mompelen
    • zij mompelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik mompelde
    • jij mompelde
    • hij/zij/het mompelde
    • wij mompelden
    • jullie mompelden
    • zij mompelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemompeld
    • jij hebt gemompeld
    • hij/zij/het heeft gemompeld
    • wij hebben gemompeld
    • jullie hebben gemompeld
    • zij hebben gemompeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemompeld
    • jij had gemompeld
    • hij/zij/het had gemompeld
    • wij hadden gemompeld
    • jullie hadden gemompeld
    • zij hadden gemompeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal mompelen
    • jij zult mompelen
    • hij/zij/het zal mompelen
    • wij zullen mompelen
    • jullie zullen mompelen
    • zij zullen mompelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemompeld hebben
    • jij zult gemompeld hebben
    • hij/zij/het zal gemompeld hebben
    • wij zullen gemompeld hebben
    • jullie zullen gemompeld hebben
    • zij zullen gemompeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou mompelen
    • jij zou mompelen
    • hij/zij/het zou mompelen
    • wij zouden mompelen
    • jullie zouden mompelen
    • zij zouden mompelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemompeld
    • jij zou hebben gemompeld
    • hij/zij/het zou hebben gemompeld
    • wij zouden hebben gemompeld
    • jullie zouden hebben gemompeld
    • zij zouden hebben gemompeld
  • Imperatief

    • jij mompel
    • jullie mompelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van mompelen