Vervoeging van monsteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik monster
    • jij monstert
    • hij/zij/het monstert
    • wij monsteren
    • jullie monsteren
    • zij monsteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik monsterde
    • jij monsterde
    • hij/zij/het monsterde
    • wij monsterden
    • jullie monsterden
    • zij monsterden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gemonsterd
    • jij hebt gemonsterd
    • hij/zij/het heeft gemonsterd
    • wij hebben gemonsterd
    • jullie hebben gemonsterd
    • zij hebben gemonsterd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gemonsterd
    • jij had gemonsterd
    • hij/zij/het had gemonsterd
    • wij hadden gemonsterd
    • jullie hadden gemonsterd
    • zij hadden gemonsterd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal monsteren
    • jij zult monsteren
    • hij/zij/het zal monsteren
    • wij zullen monsteren
    • jullie zullen monsteren
    • zij zullen monsteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gemonsterd hebben
    • jij zult gemonsterd hebben
    • hij/zij/het zal gemonsterd hebben
    • wij zullen gemonsterd hebben
    • jullie zullen gemonsterd hebben
    • zij zullen gemonsterd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou monsteren
    • jij zou monsteren
    • hij/zij/het zou monsteren
    • wij zouden monsteren
    • jullie zouden monsteren
    • zij zouden monsteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gemonsterd
    • jij zou hebben gemonsterd
    • hij/zij/het zou hebben gemonsterd
    • wij zouden hebben gemonsterd
    • jullie zouden hebben gemonsterd
    • zij zouden hebben gemonsterd
  • Imperatief

    • jij monster
    • jullie monstert