Vervoeging van nabezorgen

Onbepaalde wijs (infinitief): nabezorgen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bezorg na
    • jij bezorgt na
    • hij/zij/het bezorgt na
    • wij bezorgen na
    • jullie bezorgen na
    • zij bezorgen na
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bezorgde na
    • jij bezorgde na
    • hij/zij/het bezorgde na
    • wij bezorgden na
    • jullie bezorgden na
    • zij bezorgden na
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb nagebezorgd
    • jij hebt nagebezorgd
    • hij/zij/het heeft nagebezorgd
    • wij hebben nagebezorgd
    • jullie hebben nagebezorgd
    • zij hebben nagebezorgd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had nagebezorgd
    • jij had nagebezorgd
    • hij/zij/het had nagebezorgd
    • wij hadden nagebezorgd
    • jullie hadden nagebezorgd
    • zij hadden nagebezorgd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal nabezorgen
    • jij zult nabezorgen
    • hij/zij/het zal nabezorgen
    • wij zullen nabezorgen
    • jullie zullen nabezorgen
    • zij zullen nabezorgen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal nagebezorgd hebben
    • jij zult nagebezorgd hebben
    • hij/zij/het zal nagebezorgd hebben
    • wij zullen nagebezorgd hebben
    • jullie zullen nagebezorgd hebben
    • zij zullen nagebezorgd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou nabezorgen
    • jij zou nabezorgen
    • hij/zij/het zou nabezorgen
    • wij zouden nabezorgen
    • jullie zouden nabezorgen
    • zij zouden nabezorgen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben nagebezorgd
    • jij zou hebben nagebezorgd
    • hij/zij/het zou hebben nagebezorgd
    • wij zouden hebben nagebezorgd
    • jullie zouden hebben nagebezorgd
    • zij zouden hebben nagebezorgd
  • Imperatief

    • jij bezorg na
    • jullie bezorgt na