Vervoeging van nabloeden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het bloedt na
    • zij bloeden na
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het bloedde na
    • zij bloedden na
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het heeft nagebloed
    • zij hebben nagebloed
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het had nagebloed
    • zij hadden nagebloed
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal nabloeden
    • zij zult nabloeden
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal nagebloed hebben
    • zij zult nagebloed hebben
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal nabloeden
    • zij zullen nabloeden
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal hebben nagebloed
    • zij zullen hebben nagebloed