Vervoeging van nasnikken

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik snik na
  • jij snikt na
  • hij/zij/het snikt na
  • wij snikken na
  • jullie snikken na
  • zij snikken na

• Onvoltooid verleden tijd

  • ik snikte na
  • jij snikte na
  • hij/zij/het snikte na
  • wij snikten na
  • jullie snikten na
  • zij snikten na

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb nagesnikt
  • jij hebt nagesnikt
  • hij/zij/het heeft nagesnikt
  • wij hebben nagesnikt
  • jullie hebben nagesnikt
  • zij hebben nagesnikt

• Voltooid verleden tijd

  • ik had nagesnikt
  • jij had nagesnikt
  • hij/zij/het had nagesnikt
  • wij hadden nagesnikt
  • jullie hadden nagesnikt
  • zij hadden nagesnikt

• Toekomende tijd I

  • ik zal nasnikken
  • jij zult nasnikken
  • hij/zij/het zal nasnikken
  • wij zullen nasnikken
  • jullie zullen nasnikken
  • zij zullen nasnikken

• Toekomende tijd II

  • ik zal nagesnikt hebben
  • jij zult nagesnikt hebben
  • hij/zij/het zal nagesnikt hebben
  • wij zullen nagesnikt hebben
  • jullie zullen nagesnikt hebben
  • zij zullen nagesnikt hebben

• Conditionalis I

  • ik zou nasnikken
  • jij zou nasnikken
  • hij/zij/het zou nasnikken
  • wij zouden nasnikken
  • jullie zouden nasnikken
  • zij zouden nasnikken

• Conditionalis II

  • ik zou hebben nagesnikt
  • jij zou hebben nagesnikt
  • hij/zij/het zou hebben nagesnikt
  • wij zouden hebben nagesnikt
  • jullie zouden hebben nagesnikt
  • zij zouden hebben nagesnikt

• Imperatief

  • jij snik na
  • jullie snikt na