Vervoeging van nationaliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): nationaliseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik nationaliseer
    • jij nationaliseert
    • hij/zij/het nationaliseert
    • wij nationaliseren
    • jullie nationaliseren
    • zij nationaliseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik nationaliseerde
    • jij nationaliseerde
    • hij/zij/het nationaliseerde
    • wij nationaliseerden
    • jullie nationaliseerden
    • zij nationaliseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb genationaliseerd
    • jij hebt genationaliseerd
    • hij/zij/het heeft genationaliseerd
    • wij hebben genationaliseerd
    • jullie hebben genationaliseerd
    • zij hebben genationaliseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had genationaliseerd
    • jij had genationaliseerd
    • hij/zij/het had genationaliseerd
    • wij hadden genationaliseerd
    • jullie hadden genationaliseerd
    • zij hadden genationaliseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal nationaliseren
    • jij zult nationaliseren
    • hij/zij/het zal nationaliseren
    • wij zullen nationaliseren
    • jullie zullen nationaliseren
    • zij zullen nationaliseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal genationaliseerd hebben
    • jij zult genationaliseerd hebben
    • hij/zij/het zal genationaliseerd hebben
    • wij zullen genationaliseerd hebben
    • jullie zullen genationaliseerd hebben
    • zij zullen genationaliseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou nationaliseren
    • jij zou nationaliseren
    • hij/zij/het zou nationaliseren
    • wij zouden nationaliseren
    • jullie zouden nationaliseren
    • zij zouden nationaliseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben genationaliseerd
    • jij zou hebben genationaliseerd
    • hij/zij/het zou hebben genationaliseerd
    • wij zouden hebben genationaliseerd
    • jullie zouden hebben genationaliseerd
    • zij zouden hebben genationaliseerd
  • Imperatief

    • jij nationaliseer
    • jullie nationaliseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van nationaliseren