Vervoeging van noden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik nood
    • jij noodt
    • hij/zij/het noodt
    • wij noden
    • jullie noden
    • zij noden
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik noodde
    • jij noodde
    • hij/zij/het noodde
    • wij noodden
    • jullie noodden
    • zij noodden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb genood
    • jij hebt genood
    • hij/zij/het heeft genood
    • wij hebben genood
    • jullie hebben genood
    • zij hebben genood
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had genood
    • jij had genood
    • hij/zij/het had genood
    • wij hadden genood
    • jullie hadden genood
    • zij hadden genood
  • Toekomende tijd I

    • ik zal noden
    • jij zult noden
    • hij/zij/het zal noden
    • wij zullen noden
    • jullie zullen noden
    • zij zullen noden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal genood hebben
    • jij zult genood hebben
    • hij/zij/het zal genood hebben
    • wij zullen genood hebben
    • jullie zullen genood hebben
    • zij zullen genood hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou noden
    • jij zou noden
    • hij/zij/het zou noden
    • wij zouden noden
    • jullie zouden noden
    • zij zouden noden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben genood
    • jij zou hebben genood
    • hij/zij/het zou hebben genood
    • wij zouden hebben genood
    • jullie zouden hebben genood
    • zij zouden hebben genood
  • Imperatief

    • jij nood
    • jullie noodt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van noden