Vervoeging van obsederen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik obsedeer
 - jij obsedeert
 - hij/zij/het obsedeert
 - wij obsederen
 - jullie obsederen
 - zij obsederen
 
Onvoltooid verleden tijd
- ik obsedeerde
 - jij obsedeerde
 - hij/zij/het obsedeerde
 - wij obsedeerden
 - jullie obsedeerden
 - zij obsedeerden
 
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geöbsedeerd
 - jij hebt geöbsedeerd
 - hij/zij/het heeft geöbsedeerd
 - wij hebben geöbsedeerd
 - jullie hebben geöbsedeerd
 - zij hebben geöbsedeerd
 
Voltooid verleden tijd
- ik had geöbsedeerd
 - jij had geöbsedeerd
 - hij/zij/het had geöbsedeerd
 - wij hadden geöbsedeerd
 - jullie hadden geöbsedeerd
 - zij hadden geöbsedeerd
 
Toekomende tijd I
- ik zal obsederen
 - jij zult obsederen
 - hij/zij/het zal obsederen
 - wij zullen obsederen
 - jullie zullen obsederen
 - zij zullen obsederen
 
Toekomende tijd II
- ik zal geöbsedeerd hebben
 - jij zult geöbsedeerd hebben
 - hij/zij/het zal geöbsedeerd hebben
 - wij zullen geöbsedeerd hebben
 - jullie zullen geöbsedeerd hebben
 - zij zullen geöbsedeerd hebben
 
Conditionalis I
- ik zou obsederen
 - jij zou obsederen
 - hij/zij/het zou obsederen
 - wij zouden obsederen
 - jullie zouden obsederen
 - zij zouden obsederen
 
Conditionalis II
- ik zou hebben geöbsedeerd
 - jij zou hebben geöbsedeerd
 - hij/zij/het zou hebben geöbsedeerd
 - wij zouden hebben geöbsedeerd
 - jullie zouden hebben geöbsedeerd
 - zij zouden hebben geöbsedeerd
 
Imperatief
- jij obsedeer
 - jullie obsedeert