Vervoeging van omdolen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dool om
    • jij doolt om
    • hij/zij/het doolt om
    • wij dolen om
    • jullie dolen om
    • zij dolen om
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik doolde om
    • jij doolde om
    • hij/zij/het doolde om
    • wij doolden om
    • jullie doolden om
    • zij doolden om
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb omgedoold
    • jij hebt omgedoold
    • hij/zij/het heeft omgedoold
    • wij hebben omgedoold
    • jullie hebben omgedoold
    • zij hebben omgedoold
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had omgedoold
    • jij had omgedoold
    • hij/zij/het had omgedoold
    • wij hadden omgedoold
    • jullie hadden omgedoold
    • zij hadden omgedoold
  • Toekomende tijd I

    • ik zal omdolen
    • jij zult omdolen
    • hij/zij/het zal omdolen
    • wij zullen omdolen
    • jullie zullen omdolen
    • zij zullen omdolen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal omgedoold hebben
    • jij zult omgedoold hebben
    • hij/zij/het zal omgedoold hebben
    • wij zullen omgedoold hebben
    • jullie zullen omgedoold hebben
    • zij zullen omgedoold hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou omdolen
    • jij zou omdolen
    • hij/zij/het zou omdolen
    • wij zouden omdolen
    • jullie zouden omdolen
    • zij zouden omdolen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben omgedoold
    • jij zou hebben omgedoold
    • hij/zij/het zou hebben omgedoold
    • wij zouden hebben omgedoold
    • jullie zouden hebben omgedoold
    • zij zouden hebben omgedoold
  • Imperatief

    • jij dool om
    • jullie doolt om

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van omdolen