Vervoeging van omvertuimelen

Onbepaalde wijs (infinitief): omvertuimelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik tuimel omver
    • jij tuimelt omver
    • hij/zij/het tuimelt omver
    • wij tuimelen omver
    • jullie tuimelen omver
    • zij tuimelen omver
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik tuimelde omver
    • jij tuimelde omver
    • hij/zij/het tuimelde omver
    • wij tuimelden omver
    • jullie tuimelden omver
    • zij tuimelden omver
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben omvergetuimeld
    • jij bent omvergetuimeld
    • hij/zij/het is omvergetuimeld
    • wij zijn omvergetuimeld
    • jullie zijn omvergetuimeld
    • zij zijn omvergetuimeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was omvergetuimeld
    • jij was omvergetuimeld
    • hij/zij/het was omvergetuimeld
    • wij waren omvergetuimeld
    • jullie waren omvergetuimeld
    • zij waren omvergetuimeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal omvertuimelen
    • jij zult omvertuimelen
    • hij/zij/het zal omvertuimelen
    • wij zullen omvertuimelen
    • jullie zullen omvertuimelen
    • zij zullen omvertuimelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal omvergetuimeld zijn
    • jij zult omvergetuimeld zijn
    • hij/zij/het zal omvergetuimeld zijn
    • wij zullen omvergetuimeld zijn
    • jullie zullen omvergetuimeld zijn
    • zij zullen omvergetuimeld zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou omvertuimelen
    • jij zou omvertuimelen
    • hij/zij/het zou omvertuimelen
    • wij zouden omvertuimelen
    • jullie zouden omvertuimelen
    • zij zouden omvertuimelen
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn omvergetuimeld
    • jij zou zijn omvergetuimeld
    • hij/zij/het zou zijn omvergetuimeld
    • wij zouden zijn omvergetuimeld
    • jullie zouden zijn omvergetuimeld
    • zij zouden zijn omvergetuimeld
  • Imperatief

    • jij tuimel omver
    • jullie tuimelt omver