Vervoeging van ondertrouwen

Onbepaalde wijs (infinitief): ondertrouwen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ondertrouw
    • jij ondertrouwt
    • hij/zij/het ondertrouwt
    • wij ondertrouwen
    • jullie ondertrouwen
    • zij ondertrouwen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ondertrouwde
    • jij ondertrouwde
    • hij/zij/het ondertrouwde
    • wij ondertrouwden
    • jullie ondertrouwden
    • zij ondertrouwden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ondertrouwd
    • jij hebt ondertrouwd
    • hij/zij/het heeft ondertrouwd
    • wij hebben ondertrouwd
    • jullie hebben ondertrouwd
    • zij hebben ondertrouwd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ondertrouwd
    • jij had ondertrouwd
    • hij/zij/het had ondertrouwd
    • wij hadden ondertrouwd
    • jullie hadden ondertrouwd
    • zij hadden ondertrouwd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ondertrouwen
    • jij zult ondertrouwen
    • hij/zij/het zal ondertrouwen
    • wij zullen ondertrouwen
    • jullie zullen ondertrouwen
    • zij zullen ondertrouwen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ondertrouwd hebben
    • jij zult ondertrouwd hebben
    • hij/zij/het zal ondertrouwd hebben
    • wij zullen ondertrouwd hebben
    • jullie zullen ondertrouwd hebben
    • zij zullen ondertrouwd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ondertrouwen
    • jij zou ondertrouwen
    • hij/zij/het zou ondertrouwen
    • wij zouden ondertrouwen
    • jullie zouden ondertrouwen
    • zij zouden ondertrouwen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ondertrouwd
    • jij zou hebben ondertrouwd
    • hij/zij/het zou hebben ondertrouwd
    • wij zouden hebben ondertrouwd
    • jullie zouden hebben ondertrouwd
    • zij zouden hebben ondertrouwd
  • Imperatief

    • jij ondertrouw
    • jullie ondertrouwt