Vervoeging van onthalen
Onbepaalde wijs (infinitief): onthalen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onthaal
- jij onthaalt
- hij/zij/het onthaalt
- wij onthalen
- jullie onthalen
- zij onthalen
Present
- I treat
- you treat
- he/she/it treats
- we treat
- you treat
- they treat
Onvoltooid verleden tijd
- ik onthaalde
- jij onthaalde
- hij/zij/het onthaalde
- wij onthaalden
- jullie onthaalden
- zij onthaalden
Simple past
- I treated
- you treated
- he/she/it treated
- we treated
- you treated
- they treated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onthaald
- jij hebt onthaald
- hij/zij/het heeft onthaald
- wij hebben onthaald
- jullie hebben onthaald
- zij hebben onthaald
Present perfect
- I have treated
- you have treated
- he/she/it has treated
- we have treated
- you have treated
- they have treated
Voltooid verleden tijd
- ik had onthaald
- jij had onthaald
- hij/zij/het had onthaald
- wij hadden onthaald
- jullie hadden onthaald
- zij hadden onthaald
Past perfect
- I had treated
- you had treated
- he/she/it had treated
- we had treated
- you had treated
- they had treated
Toekomende tijd I
- ik zal onthalen
- jij zult onthalen
- hij/zij/het zal onthalen
- wij zullen onthalen
- jullie zullen onthalen
- zij zullen onthalen
Future
- I will treat
- you will treat
- he/she/it will treat
- we will treat
- you will treat
- they will treat
Toekomende tijd II
- ik zal onthaald hebben
- jij zult onthaald hebben
- hij/zij/het zal onthaald hebben
- wij zullen onthaald hebben
- jullie zullen onthaald hebben
- zij zullen onthaald hebben
Future perfect
- I will have treated
- you will have treated
- he/she/it will have treated
- we will have treated
- you will have treated
- they will have treated
Conditionalis I
- ik zou onthalen
- jij zou onthalen
- hij/zij/het zou onthalen
- wij zouden onthalen
- jullie zouden onthalen
- zij zouden onthalen
Conditional present
- I would treat
- you would treat
- he/she/it would treat
- we would treat
- you would treat
- they would treat
Conditionalis II
- ik zou hebben onthaald
- jij zou hebben onthaald
- hij/zij/het zou hebben onthaald
- wij zouden hebben onthaald
- jullie zouden hebben onthaald
- zij zouden hebben onthaald
Conditional perfect
- I would have treated
- you would have treated
- he/she/it would have treated
- we would have treated
- you would have treated
- they would have treated
Imperatief
- jij onthaal
- jullie onthaalt
Imperative
- you treat
- you treat