Vervoeging van ontnuchteren

• Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontnuchter
  • jij ontnuchtert
  • hij/zij/het ontnuchtert
  • wij ontnuchteren
  • jullie ontnuchteren
  • zij ontnuchteren

• Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontnuchterde
  • jij ontnuchterde
  • hij/zij/het ontnuchterde
  • wij ontnuchterden
  • jullie ontnuchterden
  • zij ontnuchterden

• Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontnuchterd
  • jij hebt ontnuchterd
  • hij/zij/het heeft ontnuchterd
  • wij hebben ontnuchterd
  • jullie hebben ontnuchterd
  • zij hebben ontnuchterd

• Voltooid verleden tijd

  • ik had ontnuchterd
  • jij had ontnuchterd
  • hij/zij/het had ontnuchterd
  • wij hadden ontnuchterd
  • jullie hadden ontnuchterd
  • zij hadden ontnuchterd

• Toekomende tijd I

  • ik zal ontnuchteren
  • jij zult ontnuchteren
  • hij/zij/het zal ontnuchteren
  • wij zullen ontnuchteren
  • jullie zullen ontnuchteren
  • zij zullen ontnuchteren

• Toekomende tijd II

  • ik zal ontnuchterd hebben
  • jij zult ontnuchterd hebben
  • hij/zij/het zal ontnuchterd hebben
  • wij zullen ontnuchterd hebben
  • jullie zullen ontnuchterd hebben
  • zij zullen ontnuchterd hebben

• Conditionalis I

  • ik zou ontnuchteren
  • jij zou ontnuchteren
  • hij/zij/het zou ontnuchteren
  • wij zouden ontnuchteren
  • jullie zouden ontnuchteren
  • zij zouden ontnuchteren

• Conditionalis II

  • ik zou hebben ontnuchterd
  • jij zou hebben ontnuchterd
  • hij/zij/het zou hebben ontnuchterd
  • wij zouden hebben ontnuchterd
  • jullie zouden hebben ontnuchterd
  • zij zouden hebben ontnuchterd

• Imperatief

  • jij ontnuchter
  • jullie ontnuchtert