Vervoeging van oorlogvoeren

Onbepaalde wijs (infinitief): oorlogvoeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik voer oorlog
    • jij voert oorlog
    • hij/zij/het voert oorlog
    • wij voeren oorlog
    • jullie voeren oorlog
    • zij voeren oorlog
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voerde oorlog
    • jij voerde oorlog
    • hij/zij/het voerde oorlog
    • wij voerden oorlog
    • jullie voerden oorlog
    • zij voerden oorlog
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb oorloggevoerd
    • jij hebt oorloggevoerd
    • hij/zij/het heeft oorloggevoerd
    • wij hebben oorloggevoerd
    • jullie hebben oorloggevoerd
    • zij hebben oorloggevoerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had oorloggevoerd
    • jij had oorloggevoerd
    • hij/zij/het had oorloggevoerd
    • wij hadden oorloggevoerd
    • jullie hadden oorloggevoerd
    • zij hadden oorloggevoerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal oorlogvoeren
    • jij zult oorlogvoeren
    • hij/zij/het zal oorlogvoeren
    • wij zullen oorlogvoeren
    • jullie zullen oorlogvoeren
    • zij zullen oorlogvoeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal oorloggevoerd hebben
    • jij zult oorloggevoerd hebben
    • hij/zij/het zal oorloggevoerd hebben
    • wij zullen oorloggevoerd hebben
    • jullie zullen oorloggevoerd hebben
    • zij zullen oorloggevoerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou oorlogvoeren
    • jij zou oorlogvoeren
    • hij/zij/het zou oorlogvoeren
    • wij zouden oorlogvoeren
    • jullie zouden oorlogvoeren
    • zij zouden oorlogvoeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben oorloggevoerd
    • jij zou hebben oorloggevoerd
    • hij/zij/het zou hebben oorloggevoerd
    • wij zouden hebben oorloggevoerd
    • jullie zouden hebben oorloggevoerd
    • zij zouden hebben oorloggevoerd
  • Imperatief

    • jij voer oorlog
    • jullie voert oorlog