Vervoeging van opbieden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bied op
    • jij biedt op
    • hij/zij/het biedt op
    • wij bieden op
    • jullie bieden op
    • zij bieden op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bood op
    • jij bood op
    • hij/zij/het bood op
    • wij boden op
    • jullie boden op
    • zij boden op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgeboden
    • jij hebt opgeboden
    • hij/zij/het heeft opgeboden
    • wij hebben opgeboden
    • jullie hebben opgeboden
    • zij hebben opgeboden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgeboden
    • jij had opgeboden
    • hij/zij/het had opgeboden
    • wij hadden opgeboden
    • jullie hadden opgeboden
    • zij hadden opgeboden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opbieden
    • jij zult opbieden
    • hij/zij/het zal opbieden
    • wij zullen opbieden
    • jullie zullen opbieden
    • zij zullen opbieden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgeboden hebben
    • jij zult opgeboden hebben
    • hij/zij/het zal opgeboden hebben
    • wij zullen opgeboden hebben
    • jullie zullen opgeboden hebben
    • zij zullen opgeboden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opbieden
    • jij zou opbieden
    • hij/zij/het zou opbieden
    • wij zouden opbieden
    • jullie zouden opbieden
    • zij zouden opbieden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgeboden
    • jij zou hebben opgeboden
    • hij/zij/het zou hebben opgeboden
    • wij zouden hebben opgeboden
    • jullie zouden hebben opgeboden
    • zij zouden hebben opgeboden
  • Imperatief

    • jij bied op
    • jullie biedt op

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opbieden