Vervoeging van opeendringen

Onbepaalde wijs (infinitief): opeendringen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dring opeen
    • jij dringt opeen
    • hij/zij/het dringt opeen
    • wij dringen opeen
    • jullie dringen opeen
    • zij dringen opeen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik drong opeen
    • jij drong opeen
    • hij/zij/het drong opeen
    • wij drongen opeen
    • jullie drongen opeen
    • zij drongen opeen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opeengedrongen
    • jij hebt opeengedrongen
    • hij/zij/het heeft opeengedrongen
    • wij hebben opeengedrongen
    • jullie hebben opeengedrongen
    • zij hebben opeengedrongen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opeengedrongen
    • jij had opeengedrongen
    • hij/zij/het had opeengedrongen
    • wij hadden opeengedrongen
    • jullie hadden opeengedrongen
    • zij hadden opeengedrongen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opeendringen
    • jij zult opeendringen
    • hij/zij/het zal opeendringen
    • wij zullen opeendringen
    • jullie zullen opeendringen
    • zij zullen opeendringen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opeengedrongen hebben
    • jij zult opeengedrongen hebben
    • hij/zij/het zal opeengedrongen hebben
    • wij zullen opeengedrongen hebben
    • jullie zullen opeengedrongen hebben
    • zij zullen opeengedrongen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opeendringen
    • jij zou opeendringen
    • hij/zij/het zou opeendringen
    • wij zouden opeendringen
    • jullie zouden opeendringen
    • zij zouden opeendringen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opeengedrongen
    • jij zou hebben opeengedrongen
    • hij/zij/het zou hebben opeengedrongen
    • wij zouden hebben opeengedrongen
    • jullie zouden hebben opeengedrongen
    • zij zouden hebben opeengedrongen
  • Imperatief

    • jij dring opeen
    • jullie dringt opeen

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opeendringen