Vervoeging van opgeven

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik geef op
    • jij geeft op
    • hij/zij/het geeft op
    • wij geven op
    • jullie geven op
    • zij geven op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik gaf op
    • jij gaf op
    • hij/zij/het gaf op
    • wij gaven op
    • jullie gaven op
    • zij gaven op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgegeven
    • jij hebt opgegeven
    • hij/zij/het heeft opgegeven
    • wij hebben opgegeven
    • jullie hebben opgegeven
    • zij hebben opgegeven
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgegeven
    • jij had opgegeven
    • hij/zij/het had opgegeven
    • wij hadden opgegeven
    • jullie hadden opgegeven
    • zij hadden opgegeven
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opgeven
    • jij zult opgeven
    • hij/zij/het zal opgeven
    • wij zullen opgeven
    • jullie zullen opgeven
    • zij zullen opgeven
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgegeven hebben
    • jij zult opgegeven hebben
    • hij/zij/het zal opgegeven hebben
    • wij zullen opgegeven hebben
    • jullie zullen opgegeven hebben
    • zij zullen opgegeven hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opgeven
    • jij zou opgeven
    • hij/zij/het zou opgeven
    • wij zouden opgeven
    • jullie zouden opgeven
    • zij zouden opgeven
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgegeven
    • jij zou hebben opgegeven
    • hij/zij/het zou hebben opgegeven
    • wij zouden hebben opgegeven
    • jullie zouden hebben opgegeven
    • zij zouden hebben opgegeven
  • Imperatief

    • jij geef op
    • jullie geeft op

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opgeven