Vervoeging van opnaaien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik naai op
    • jij naait op
    • hij/zij/het naait op
    • wij naaien op
    • jullie naaien op
    • zij naaien op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik naaide op
    • jij naaide op
    • hij/zij/het naaide op
    • wij naaiden op
    • jullie naaiden op
    • zij naaiden op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgenaaid
    • jij hebt opgenaaid
    • hij/zij/het heeft opgenaaid
    • wij hebben opgenaaid
    • jullie hebben opgenaaid
    • zij hebben opgenaaid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgenaaid
    • jij had opgenaaid
    • hij/zij/het had opgenaaid
    • wij hadden opgenaaid
    • jullie hadden opgenaaid
    • zij hadden opgenaaid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opnaaien
    • jij zult opnaaien
    • hij/zij/het zal opnaaien
    • wij zullen opnaaien
    • jullie zullen opnaaien
    • zij zullen opnaaien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgenaaid hebben
    • jij zult opgenaaid hebben
    • hij/zij/het zal opgenaaid hebben
    • wij zullen opgenaaid hebben
    • jullie zullen opgenaaid hebben
    • zij zullen opgenaaid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opnaaien
    • jij zou opnaaien
    • hij/zij/het zou opnaaien
    • wij zouden opnaaien
    • jullie zouden opnaaien
    • zij zouden opnaaien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgenaaid
    • jij zou hebben opgenaaid
    • hij/zij/het zou hebben opgenaaid
    • wij zouden hebben opgenaaid
    • jullie zouden hebben opgenaaid
    • zij zouden hebben opgenaaid
  • Imperatief

    • jij naai op
    • jullie naait op

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van opnaaien