Vervoeging van opwaarderen

Onbepaalde wijs (infinitief): opwaarderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik waardeer op
    • jij waardeert op
    • hij/zij/het waardeert op
    • wij waarderen op
    • jullie waarderen op
    • zij waarderen op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik waardeerde op
    • jij waardeerde op
    • hij/zij/het waardeerde op
    • wij waardeerden op
    • jullie waardeerden op
    • zij waardeerden op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgewaardeerd
    • jij hebt opgewaardeerd
    • hij/zij/het heeft opgewaardeerd
    • wij hebben opgewaardeerd
    • jullie hebben opgewaardeerd
    • zij hebben opgewaardeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgewaardeerd
    • jij had opgewaardeerd
    • hij/zij/het had opgewaardeerd
    • wij hadden opgewaardeerd
    • jullie hadden opgewaardeerd
    • zij hadden opgewaardeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opwaarderen
    • jij zult opwaarderen
    • hij/zij/het zal opwaarderen
    • wij zullen opwaarderen
    • jullie zullen opwaarderen
    • zij zullen opwaarderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgewaardeerd hebben
    • jij zult opgewaardeerd hebben
    • hij/zij/het zal opgewaardeerd hebben
    • wij zullen opgewaardeerd hebben
    • jullie zullen opgewaardeerd hebben
    • zij zullen opgewaardeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opwaarderen
    • jij zou opwaarderen
    • hij/zij/het zou opwaarderen
    • wij zouden opwaarderen
    • jullie zouden opwaarderen
    • zij zouden opwaarderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgewaardeerd
    • jij zou hebben opgewaardeerd
    • hij/zij/het zou hebben opgewaardeerd
    • wij zouden hebben opgewaardeerd
    • jullie zouden hebben opgewaardeerd
    • zij zouden hebben opgewaardeerd
  • Imperatief

    • jij waardeer op
    • jullie waardeert op

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opwaarderen