Vervoeging van overkoepelen

Onbepaalde wijs (infinitief): overkoepelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik overkoepel
    • jij overkoepelt
    • hij/zij/het overkoepelt
    • wij overkoepelen
    • jullie overkoepelen
    • zij overkoepelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik overkoepelde
    • jij overkoepelde
    • hij/zij/het overkoepelde
    • wij overkoepelden
    • jullie overkoepelden
    • zij overkoepelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb overkoepeld
    • jij hebt overkoepeld
    • hij/zij/het heeft overkoepeld
    • wij hebben overkoepeld
    • jullie hebben overkoepeld
    • zij hebben overkoepeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had overkoepeld
    • jij had overkoepeld
    • hij/zij/het had overkoepeld
    • wij hadden overkoepeld
    • jullie hadden overkoepeld
    • zij hadden overkoepeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal overkoepelen
    • jij zult overkoepelen
    • hij/zij/het zal overkoepelen
    • wij zullen overkoepelen
    • jullie zullen overkoepelen
    • zij zullen overkoepelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal overkoepeld hebben
    • jij zult overkoepeld hebben
    • hij/zij/het zal overkoepeld hebben
    • wij zullen overkoepeld hebben
    • jullie zullen overkoepeld hebben
    • zij zullen overkoepeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou overkoepelen
    • jij zou overkoepelen
    • hij/zij/het zou overkoepelen
    • wij zouden overkoepelen
    • jullie zouden overkoepelen
    • zij zouden overkoepelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben overkoepeld
    • jij zou hebben overkoepeld
    • hij/zij/het zou hebben overkoepeld
    • wij zouden hebben overkoepeld
    • jullie zouden hebben overkoepeld
    • zij zouden hebben overkoepeld
  • Imperatief

    • jij overkoepel
    • jullie overkoepelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van overkoepelen