Vervoeging van overnachten
Onbepaalde wijs (infinitief): overnachten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overnacht
- jij overnacht
- hij/zij/het overnacht
- wij overnachten
- jullie overnachten
- zij overnachten
Indicativo presente
- yo pernocto
- tú pernoctas
- él/ella pernocta
- nosotros pernoctamos
- vosotros pernoctáis
- ellos/ellas pernoctan
Onvoltooid verleden tijd
- ik overnachtte
- jij overnachtte
- hij/zij/het overnachtte
- wij overnachtten
- jullie overnachtten
- zij overnachtten
Indefinido
- yo pernocté
- tú pernoctaste
- él/ella pernoctó
- nosotros pernoctamos
- vosotros pernoctasteis
- ellos/ellas pernoctaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overnacht
- jij hebt overnacht
- hij/zij/het heeft overnacht
- wij hebben overnacht
- jullie hebben overnacht
- zij hebben overnacht
Pretérito perfecto compuesto
- yo he pernoctado
- tú has pernoctado
- él/ella ha pernoctado
- nosotros hemos pernoctado
- vosotros habéis pernoctado
- ellos/ellas han pernoctado
Voltooid verleden tijd
- ik had overnacht
- jij had overnacht
- hij/zij/het had overnacht
- wij hadden overnacht
- jullie hadden overnacht
- zij hadden overnacht
Pluscuamperfecto
- yo había pernoctado
- tú habías pernoctado
- él/ella había pernoctado
- nosotros habíamos pernoctado
- vosotros habíais pernoctado
- ellos/ellas habían pernoctado
Toekomende tijd I
- ik zal overnachten
- jij zult overnachten
- hij/zij/het zal overnachten
- wij zullen overnachten
- jullie zullen overnachten
- zij zullen overnachten
Futuro I
- yo pernoctaré
- tú pernoctarás
- él/ella pernoctará
- nosotros pernoctaremos
- vosotros pernoctaréis
- ellos/ellas pernoctarán
Toekomende tijd II
- ik zal overnacht hebben
- jij zult overnacht hebben
- hij/zij/het zal overnacht hebben
- wij zullen overnacht hebben
- jullie zullen overnacht hebben
- zij zullen overnacht hebben
Futuro perfecto
- yo habré pernoctado
- tú habrás pernoctado
- él/ella habrá pernoctado
- nosotros habremos pernoctado
- vosotros habréis pernoctado
- ellos/ellas habrán pernoctado
Conditionalis I
- ik zou overnachten
- jij zou overnachten
- hij/zij/het zou overnachten
- wij zouden overnachten
- jullie zouden overnachten
- zij zouden overnachten
Condicional
- yo pernoctaría
- tú pernoctarías
- él/ella pernoctaría
- nosotros pernoctaríamos
- vosotros pernoctaríais
- ellos/ellas pernoctarían
Conditionalis II
- ik zou hebben overnacht
- jij zou hebben overnacht
- hij/zij/het zou hebben overnacht
- wij zouden hebben overnacht
- jullie zouden hebben overnacht
- zij zouden hebben overnacht
Condicional perfecto
- yo habría pernoctado
- tú habrías pernoctado
- él/ella habría pernoctado
- nosotros habríamos pernoctado
- vosotros habríais pernoctado
- ellos/ellas habrían pernoctado
Imperatief
- jij overnacht
- jullie overnacht
Imperativo presente
- tú pernocta
- vosotros pernoctad