Vervoeging van overpotten

Onbepaalde wijs (infinitief): overpotten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik pot over
    • jij pot over
    • hij/zij/het pot over
    • wij potten over
    • jullie potten over
    • zij potten over
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik potte over
    • jij potte over
    • hij/zij/het potte over
    • wij potten over
    • jullie potten over
    • zij potten over
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb overgepot
    • jij hebt overgepot
    • hij/zij/het heeft overgepot
    • wij hebben overgepot
    • jullie hebben overgepot
    • zij hebben overgepot
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had overgepot
    • jij had overgepot
    • hij/zij/het had overgepot
    • wij hadden overgepot
    • jullie hadden overgepot
    • zij hadden overgepot
  • Toekomende tijd I

    • ik zal overpotten
    • jij zult overpotten
    • hij/zij/het zal overpotten
    • wij zullen overpotten
    • jullie zullen overpotten
    • zij zullen overpotten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal overgepot hebben
    • jij zult overgepot hebben
    • hij/zij/het zal overgepot hebben
    • wij zullen overgepot hebben
    • jullie zullen overgepot hebben
    • zij zullen overgepot hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou overpotten
    • jij zou overpotten
    • hij/zij/het zou overpotten
    • wij zouden overpotten
    • jullie zouden overpotten
    • zij zouden overpotten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben overgepot
    • jij zou hebben overgepot
    • hij/zij/het zou hebben overgepot
    • wij zouden hebben overgepot
    • jullie zouden hebben overgepot
    • zij zouden hebben overgepot
  • Imperatief

    • jij pot over
    • jullie pot over

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van overpotten