Vervoeging van overstemmen

Onbepaalde wijs (infinitief): overstemmen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik overstem
    • jij overstemt
    • hij/zij/het overstemt
    • wij overstemmen
    • jullie overstemmen
    • zij overstemmen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik overstemde
    • jij overstemde
    • hij/zij/het overstemde
    • wij overstemden
    • jullie overstemden
    • zij overstemden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb overstemd
    • jij hebt overstemd
    • hij/zij/het heeft overstemd
    • wij hebben overstemd
    • jullie hebben overstemd
    • zij hebben overstemd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had overstemd
    • jij had overstemd
    • hij/zij/het had overstemd
    • wij hadden overstemd
    • jullie hadden overstemd
    • zij hadden overstemd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal overstemmen
    • jij zult overstemmen
    • hij/zij/het zal overstemmen
    • wij zullen overstemmen
    • jullie zullen overstemmen
    • zij zullen overstemmen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal overstemd hebben
    • jij zult overstemd hebben
    • hij/zij/het zal overstemd hebben
    • wij zullen overstemd hebben
    • jullie zullen overstemd hebben
    • zij zullen overstemd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou overstemmen
    • jij zou overstemmen
    • hij/zij/het zou overstemmen
    • wij zouden overstemmen
    • jullie zouden overstemmen
    • zij zouden overstemmen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben overstemd
    • jij zou hebben overstemd
    • hij/zij/het zou hebben overstemd
    • wij zouden hebben overstemd
    • jullie zouden hebben overstemd
    • zij zouden hebben overstemd
  • Imperatief

    • jij overstem
    • jullie overstemt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van overstemmen