Vervoeging van overvaren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik overvaar
    • jij overvaart
    • hij/zij/het overvaart
    • wij overvaren
    • jullie overvaren
    • zij overvaren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik overvoer
    • jij overvoer
    • hij/zij/het overvoer
    • wij overvoeren
    • jullie overvoeren
    • zij overvoeren
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb overvaren
    • jij hebt overvaren
    • hij/zij/het heeft overvaren
    • wij hebben overvaren
    • jullie hebben overvaren
    • zij hebben overvaren
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had overvaren
    • jij had overvaren
    • hij/zij/het had overvaren
    • wij hadden overvaren
    • jullie hadden overvaren
    • zij hadden overvaren
  • Toekomende tijd I

    • ik zal overvaren
    • jij zult overvaren
    • hij/zij/het zal overvaren
    • wij zullen overvaren
    • jullie zullen overvaren
    • zij zullen overvaren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal overvaren hebben
    • jij zult overvaren hebben
    • hij/zij/het zal overvaren hebben
    • wij zullen overvaren hebben
    • jullie zullen overvaren hebben
    • zij zullen overvaren hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou overvaren
    • jij zou overvaren
    • hij/zij/het zou overvaren
    • wij zouden overvaren
    • jullie zouden overvaren
    • zij zouden overvaren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben overvaren
    • jij zou hebben overvaren
    • hij/zij/het zou hebben overvaren
    • wij zouden hebben overvaren
    • jullie zouden hebben overvaren
    • zij zouden hebben overvaren
  • Imperatief

    • jij overvaar
    • jullie overvaart

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van overvaren