Vervoeging van paardrijden

Onbepaalde wijs (infinitief): paardrijden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik rijd paard
    • jij rijdt paard
    • hij/zij/het rijdt paard
    • wij rijden paard
    • jullie rijden paard
    • zij rijden paard
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik reed paard
    • jij reed paard
    • hij/zij/het reed paard
    • wij reden paard
    • jullie reden paard
    • zij reden paard
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb paardgereden
    • jij hebt paardgereden
    • hij/zij/het heeft paardgereden
    • wij hebben paardgereden
    • jullie hebben paardgereden
    • zij hebben paardgereden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had paardgereden
    • jij had paardgereden
    • hij/zij/het had paardgereden
    • wij hadden paardgereden
    • jullie hadden paardgereden
    • zij hadden paardgereden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal paardrijden
    • jij zult paardrijden
    • hij/zij/het zal paardrijden
    • wij zullen paardrijden
    • jullie zullen paardrijden
    • zij zullen paardrijden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal paardgereden hebben
    • jij zult paardgereden hebben
    • hij/zij/het zal paardgereden hebben
    • wij zullen paardgereden hebben
    • jullie zullen paardgereden hebben
    • zij zullen paardgereden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou paardrijden
    • jij zou paardrijden
    • hij/zij/het zou paardrijden
    • wij zouden paardrijden
    • jullie zouden paardrijden
    • zij zouden paardrijden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben paardgereden
    • jij zou hebben paardgereden
    • hij/zij/het zou hebben paardgereden
    • wij zouden hebben paardgereden
    • jullie zouden hebben paardgereden
    • zij zouden hebben paardgereden
  • Imperatief

    • jij rijd paard
    • jullie rijdt paard

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van paardrijden