Vervoeging van persuaderen

Onbepaalde wijs (infinitief): persuaderen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik persuadeer
    • jij persuadeert
    • hij/zij/het persuadeert
    • wij persuaderen
    • jullie persuaderen
    • zij persuaderen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik persuadeerde
    • jij persuadeerde
    • hij/zij/het persuadeerde
    • wij persuadeerden
    • jullie persuadeerden
    • zij persuadeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepersuadeerd
    • jij hebt gepersuadeerd
    • hij/zij/het heeft gepersuadeerd
    • wij hebben gepersuadeerd
    • jullie hebben gepersuadeerd
    • zij hebben gepersuadeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepersuadeerd
    • jij had gepersuadeerd
    • hij/zij/het had gepersuadeerd
    • wij hadden gepersuadeerd
    • jullie hadden gepersuadeerd
    • zij hadden gepersuadeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal persuaderen
    • jij zult persuaderen
    • hij/zij/het zal persuaderen
    • wij zullen persuaderen
    • jullie zullen persuaderen
    • zij zullen persuaderen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepersuadeerd hebben
    • jij zult gepersuadeerd hebben
    • hij/zij/het zal gepersuadeerd hebben
    • wij zullen gepersuadeerd hebben
    • jullie zullen gepersuadeerd hebben
    • zij zullen gepersuadeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou persuaderen
    • jij zou persuaderen
    • hij/zij/het zou persuaderen
    • wij zouden persuaderen
    • jullie zouden persuaderen
    • zij zouden persuaderen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepersuadeerd
    • jij zou hebben gepersuadeerd
    • hij/zij/het zou hebben gepersuadeerd
    • wij zouden hebben gepersuadeerd
    • jullie zouden hebben gepersuadeerd
    • zij zouden hebben gepersuadeerd
  • Imperatief

    • jij persuadeer
    • jullie persuadeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van persuaderen