Vervoeging van petitioneren

Onbepaalde wijs (infinitief): petitioneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik petitioneer
    • jij petitioneert
    • hij/zij/het petitioneert
    • wij petitioneren
    • jullie petitioneren
    • zij petitioneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik petitioneerde
    • jij petitioneerde
    • hij/zij/het petitioneerde
    • wij petitioneerden
    • jullie petitioneerden
    • zij petitioneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepetitioneerd
    • jij hebt gepetitioneerd
    • hij/zij/het heeft gepetitioneerd
    • wij hebben gepetitioneerd
    • jullie hebben gepetitioneerd
    • zij hebben gepetitioneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepetitioneerd
    • jij had gepetitioneerd
    • hij/zij/het had gepetitioneerd
    • wij hadden gepetitioneerd
    • jullie hadden gepetitioneerd
    • zij hadden gepetitioneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal petitioneren
    • jij zult petitioneren
    • hij/zij/het zal petitioneren
    • wij zullen petitioneren
    • jullie zullen petitioneren
    • zij zullen petitioneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepetitioneerd hebben
    • jij zult gepetitioneerd hebben
    • hij/zij/het zal gepetitioneerd hebben
    • wij zullen gepetitioneerd hebben
    • jullie zullen gepetitioneerd hebben
    • zij zullen gepetitioneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou petitioneren
    • jij zou petitioneren
    • hij/zij/het zou petitioneren
    • wij zouden petitioneren
    • jullie zouden petitioneren
    • zij zouden petitioneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepetitioneerd
    • jij zou hebben gepetitioneerd
    • hij/zij/het zou hebben gepetitioneerd
    • wij zouden hebben gepetitioneerd
    • jullie zouden hebben gepetitioneerd
    • zij zouden hebben gepetitioneerd
  • Imperatief

    • jij petitioneer
    • jullie petitioneert