Vervoeging van polariseren

Onbepaalde wijs (infinitief): polariseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik polariseer
    • jij polariseert
    • hij/zij/het polariseert
    • wij polariseren
    • jullie polariseren
    • zij polariseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik polariseerde
    • jij polariseerde
    • hij/zij/het polariseerde
    • wij polariseerden
    • jullie polariseerden
    • zij polariseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepolariseerd
    • jij hebt gepolariseerd
    • hij/zij/het heeft gepolariseerd
    • wij hebben gepolariseerd
    • jullie hebben gepolariseerd
    • zij hebben gepolariseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepolariseerd
    • jij had gepolariseerd
    • hij/zij/het had gepolariseerd
    • wij hadden gepolariseerd
    • jullie hadden gepolariseerd
    • zij hadden gepolariseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal polariseren
    • jij zult polariseren
    • hij/zij/het zal polariseren
    • wij zullen polariseren
    • jullie zullen polariseren
    • zij zullen polariseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepolariseerd hebben
    • jij zult gepolariseerd hebben
    • hij/zij/het zal gepolariseerd hebben
    • wij zullen gepolariseerd hebben
    • jullie zullen gepolariseerd hebben
    • zij zullen gepolariseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou polariseren
    • jij zou polariseren
    • hij/zij/het zou polariseren
    • wij zouden polariseren
    • jullie zouden polariseren
    • zij zouden polariseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepolariseerd
    • jij zou hebben gepolariseerd
    • hij/zij/het zou hebben gepolariseerd
    • wij zouden hebben gepolariseerd
    • jullie zouden hebben gepolariseerd
    • zij zouden hebben gepolariseerd
  • Imperatief

    • jij polariseer
    • jullie polariseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van polariseren