Vervoeging van postdateren

Onbepaalde wijs (infinitief): postdateren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik postdateer
    • jij postdateert
    • hij/zij/het postdateert
    • wij postdateren
    • jullie postdateren
    • zij postdateren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik postdateerde
    • jij postdateerde
    • hij/zij/het postdateerde
    • wij postdateerden
    • jullie postdateerden
    • zij postdateerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gepostdateerd
    • jij hebt gepostdateerd
    • hij/zij/het heeft gepostdateerd
    • wij hebben gepostdateerd
    • jullie hebben gepostdateerd
    • zij hebben gepostdateerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gepostdateerd
    • jij had gepostdateerd
    • hij/zij/het had gepostdateerd
    • wij hadden gepostdateerd
    • jullie hadden gepostdateerd
    • zij hadden gepostdateerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal postdateren
    • jij zult postdateren
    • hij/zij/het zal postdateren
    • wij zullen postdateren
    • jullie zullen postdateren
    • zij zullen postdateren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gepostdateerd hebben
    • jij zult gepostdateerd hebben
    • hij/zij/het zal gepostdateerd hebben
    • wij zullen gepostdateerd hebben
    • jullie zullen gepostdateerd hebben
    • zij zullen gepostdateerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou postdateren
    • jij zou postdateren
    • hij/zij/het zou postdateren
    • wij zouden postdateren
    • jullie zouden postdateren
    • zij zouden postdateren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gepostdateerd
    • jij zou hebben gepostdateerd
    • hij/zij/het zou hebben gepostdateerd
    • wij zouden hebben gepostdateerd
    • jullie zouden hebben gepostdateerd
    • zij zouden hebben gepostdateerd
  • Imperatief

    • jij postdateer
    • jullie postdateert